4>56
P. Gustaaf Hulstaert, M. S. C.
en men beslaat ze met regelmatigen slag op een en denzelfden toon. Op die-
zelfde wijze ook verkrijgt men regelmatigheid en samengaan in de bewegingen
der roeiers.
Het voornaamste gebruik van den lokole is echter het overseinen van
berichten, ’t Is een telefoon. Sommige lokoles kunnen heel ver gehoord worden,
zelfs tot op uren afstand.
Het princiep van het overseinen is eigenlijk zeer eenvoudig. Men heeft
gestereotypeerde zinnen, waarvan men de tonaliteit en het rythme slaat op de
lokole. Op die manier worden uitgedrukt: namen van personen, van dorpen,
stammen, voorwerpen, bezondere handelingen. Die zinnen kunnen uit ver-
schillende deelen bestaan; en een volledige mededeeling bevat natuurlijk meer-
dere zinnen. Die deelen un en die zinnen uit eenzelfde bericht worden op den
lokole van elkander gescheiden door intervallen, korter of langer al naar gelang
den aard der deelen. Woorden van een zelfden zin of zinsdeel volgen elkaar
op zonder pooze.
Lijk gezegd slaat men de tonaliteit der woorden. Van de dubbeltonen
worden slechts enkele aangegeven. Niet allemaal. Voor zoover ik heb kunnen
merken, geeft men de dubbeltonen aan die voortkomen van een samentrekking,
of waarvan de twee bestanddeelen moeten onderscheiden worden voor het
duidelijk begrip van het gezegde (vooral pronominale prefixen en infixen).
De gestereotypeerde zinnen, die men overseint, verschollen volgens de
dialekten. Zoo is er een zeer groot onderscheid bv. tusschen de Nkundo der
l oilaka en die der Lomela.
In die zinnen vinden we ook verscheidene archaische woorden en spreek-
wijzen, vooral o. a. de possessief-vorming zonder het partikel a, lijk die nu
nog gebruikelijk is bij de Ekonda, de Ntömbä, de Boöli, etc.
Alle inlanders kunnen niet den lokole slaan, hoewel allen hem verstaan.
Voor het slaan moet men van jongs af aan zieh geoefend hebben. Onder
degenen die het kunnen is er dan nog natuurlijk een groot verschil in fijnheid
van beslaan.
Elke man heeft zijn „lokole-naam u : nkömbö eä lokole. ’t Zelfde geldt
voor elke klan, dorp, enz. Voor de vrouwen hebben sommige stammen (bv.
Wängata, Bakäala, Boängi, Injö/ö) eigen, specifieke namen; terwijl andere
die niet hebben. Die duiden dan de vrouwen aan met haar generischen naam,
en specificeeren door het toevoegen van den naam van haar man, of vader,
of kind. Dat verscheidene mannen eenzelfden lokole-naam hebben, in ver-
schillende dorpen, maakt geen moeilijkheid. Het toevoegen van den naam van
dorp of klan maakt alles duidelijk.
Het is misschien niet van belang ontbloot hier enkele lokole-namen op
te geven. Het artikel door Mgr. E. van Goethem gepubliceerd in „Congo“
1927, II, p. 711, 1928, I, p. 33, 181, bevat er een hoop andere, ook uit deze
streck afkomstig. De tonen geef ik aan op de lettergrepen. De hooge toon (')
wordt hoog geslagen; de läge (niet aangegeven in den tekst) wordt integendeel,
lijk gezegd, laag geslagen. De dubbeltonen (die n. b. dichter achter elkaar
worden geklopt dan gewoon twee enkelvoudige tonen) duid ik als volgt
aan: stijgend: ^; dalend: 'N De kommas geven de tusschenpoozen weer.